Nederland

Algemeen

Nederland (Frans: Pays-Bas; Duits: Die Niederlande; Engels: The Netherlands; in het buitenland wordt Nederland vaak Holland genoemd) is het in West-Europa gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden. De totale oppervlakte van Nederland is 41.526 km2. Van noord naar zuid is Nederland zo'n 300 kilometer lang en van oost naar west zo'n 200 kilometer breed. Nederland is iets groter dan België en negen keer kleiner dan Duitsland.
Als enclaves binnen de provincie Noord-Brabant bevinden zich ca. 30 kleine Belgische gebieden, die samen de gemeente Baarle-Hertog vormen; daarbinnen liggen weer twee Nederlandse exclaves, behorend tot de gemeente Baarle-Nassau. Behalve het vasteland omvat Nederland de Waddeneilanden: Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en Rottumeroog.
Nederland grenst in het oosten aan Duitsland (577 km), in het zuiden aan België (450 km), in het westen aan de Noordzee en in het noorden aan de Noordzee en de Waddenzee (de totale kustlijn bedraagt 451 km).

De Nederlandse Antillen zijn een autonoom deel van het Koninkrijk der Nederlanden en omvat twee tot de Kleine Antillen behorende eilandengroepen in het Caribisch gebied, samen 800 km2 en met ca. 200.000 inwoners. De twee eilandengroepen behoren respectievelijk tot de Benedenwindse en Bovenwindse Eilanden en liggen op ca. 900 km afstand van elkaar; de eerste groep omvat de voor de kust van West-Venezuela gelegen eilanden Bonaire (met Klein-Bonaire) en Curaçao; de tweede groep omvat de ten oosten van Puerto Rico gelegen eilanden Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten.
Tot 1 januari 1986, toen het de status aparte verkreeg, behoorde het Benedenwindse eiland Aruba ook tot de Nederlandse Antillen.


Landschap

Ondanks de kleine oppervlakte van Nederland bestaat er een grote verscheidenheid aan landschappen, die echter vaak zijn ontstaan door menselijk ingrijpen.
Het Nederlandse landschap wordt dan ook sterk bepaald door de dijkenbouw, de landaanwinning, het droogleggen van moerassen, de landbouw en de bouw van steden en wegen.
Echte oer-natuurlandschappen kent Nederland nauwelijks meer en de natuur wordt gedomineerd door akkers, weilanden en heidevelden die ontstaan zijn door het massale kappen van bossen. De bossen die nu in Nederland voorkomen zijn dan ook allemaal aangeplant.

Ca. 200.000 jaar geleden werd Nederland gedeeltelijk bedekt door landijs. Tot de lijn Haarlem-Nijmegen werden grind, zand, keileem en zwerfstenen afgezet en door de gletsjertongen werd zand en grind opzij geduwd en ontstonden evenwijdige, tot 100 meter hoge heuvelruggen in Overijssel, Gelderland en Utrecht. Dit heuvelachtige gebied is grotendeels bedekt met heidevelden en bossen.
De bodem ten zuiden van de grote rivieren bestaat hoofdzakelijk uit zand en grind. De gronden in Zuid-Limburg zijn meer dan een miljoen jaar oud en niet door jongere afzettingen bedekt. Hier worden dan ook delfstoffen gevonden als mergel en steenkool.
In sommige drassige gebieden van Hoog-Nederland ontstonden veengebieden die echter zijn drooggemaakt en ontgonnen. Na de aanleg van veel kanalen werd het veen afgegraven, daarna afgevoerd en bijvoorbeeld in de vorm van turf gebruikt als brandstof.
Ook Laag-Nederland kent veengebieden en vooral in het Hollands-Utrechtse veengebied werd veel veen afgegraven en ontstonden plassen die nu o.a. gebruikt worden als recreatiegebieden, b.v. de Loosdrechtse plassen boven Utrecht. De laagveengebieden ontstonden achter een gesloten duinenrij.
Op basis van de hoogte- en de bodemverschillen zijn de volgende landschapstypen te onderscheiden:
Het plateau van Zuid-Limburg.
Het grondmorenelandschap van Drenthe en oostelijk Friesland.
Het stuwwallengebied in voornamelijk Gelderland en Overijssel.
Heuvelrijen in Utrecht (o.a. Utrechtse heuvelrug), Overijssel en Gelderland (o.a. Veluwe).
De dekzandgebieden van Noord-Brabant en Noord- en Midden-Limburg.
De hoogveengebieden in Groningen, Drenthe en de Kop van Overijssel.
De Hollands-Utrechtse en Fries-Overijsselse veengebieden.
De gebieden met jonge zeeklei in Friesland, Groningen, noordelijk Noord-Holland en Zeeland.
De rivierkleigebieden in het midden van het land rond de Maas en de Rijn.
De duingebieden langs de kust van Noord- en Zuid-Holland.

Bekende streken en landschappen zijn verder:
De Achterhoek, de Betuwe, Twente, het Gooi, de Peel, West-Friesland, de Zaanstreek, Salland, de Ommelanden, de Biesbosch, het Kennemerland en de Hondsrug.

Door inpoldering is er veel nieuw land ontstaan, onder andere de provincie Flevoland die bestaat uit de zeepolders Noordoostpolde en Oostelijk- en Zuidelijk-Flevoland, voornamelijk in gebruik als woon-, werk-, en recreatiegebied met groeisteden als Lelystad en vooral Almere.
De Wieringermeer en de Noordoostpolder zijn typisch agrarische polders. Tezamen is er een landaanwinst van ca. 1650 km2 geboekt. Door de Afsluitdijk, een dam van ca. 30 kilometer tussen Noord-Holland en Friesland, veranderde de Zuiderzee in een meer, het IJsselmeer.
Ten noorden van het IJsselmeer liggen de Waddeneilanden. Texel is het grootste Waddeneiland met een oppervlakte van ca. 216 km2.
Richting zuidoosten verdwijnt het polderlandschap en verschijnt er een heidelandschap met bossen, zandduinen en grasvlakten. Hier ligt o.a. het natuurreservaat "De Hoge Veluwe", een nationaal park met een oppervlakte van 5400 ha.

De eeuwige strijd tegen het water is zeer goed terug te zien in het landschap. Een groot gedeelte van Nederland ligt onder de zeespiegel en wordt door dijken tegen de oprukkende Noordzee beschermd. Bekend zijn ook de Deltawerken in de provincie Zeeland. De polders in dit gebied worden door een dammenstelsel beschermd tegen overstromingen. Bij de laatste grote overstroming in 1953 verloren meer dan 1800 mensen het leven.
De hoogte in Nederland wordt gemeten vanaf 0 meter Normaal Amsterdams Peil (NAP) wat overeenkomt met de gemiddelde vloedstand langs de kust. De grens tussen Laag-Nederland en Hoog-Nederland ligt op 1 meter boven NAP.

In het grootste deel van Nederland bestaat de bodem uit door de zee, de rivieren of de wind aangevoerd materiaal. Nederland is een tijd lang bedekt geweest met pakijs en toen zijn de heuvelruggen in Utrecht, Overijssel en Gelderland ontstaan in de vorm van stuwwallen. In het zuiden van de provincie Limburg is het landschap sterk beïnvloed door erosie, hoewel een deklaag van vruchtbare löss het erosiekarakter heeft verbloemd. Zuid-Limburg is tevens het meest heuvelachtige gedeelte van Nederland en hier is het hoogste punt van Nederland te vinden, de Vaalserberg met 321 meter.
Het beeld van het Nederlandse landschap is in het Holoceen sterk bepaald door de activiteit van de rivieren en de zee. Door de zee werden uitgestrekte kleigebieden gevormd en van strandwallen en met de afbraak van het veengebied, gevormd achter deze strandwallen ontstonden o.a. de Zuiderzee en de Biesbosch. De wind heeft in het Holoceen de duinen en de zandverstuivingen doen ontstaan.
Het landschap is ook sterk bepaald door menselijke activiteiten. Door uitvening en daarna drooglegging van meren en plassen zijn diepliggende droogmakerijen ontstaan (het laagste punt van Nederland ligt in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel en bevindt zich 6.74 m beneden NAP).
Ca. 24% van Nederland ligt beneden de zeespiegel. De rest van het land ligt op zeeniveau of iets daarboven. Een groot deel van Nederland wordt tegen het zeewater beschermd door dijken die soms meer dan 25 meter hoog zijn.


Rivieren, meren en plassen

De Rijn is zowel gletsjerrivier als regenrivier en de afvoer van de Rijn bedraagt gemiddeld 69 miljard m3 water per jaar. Door de kanalisatie van de Neder-Rijn en de Lek verbeterde de bevaarbaarheid van de IJssel, het Pannerdens Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek.
De Maas is een echte regenrivier, waardoor het verschil tussen de grootste en de kleinste voorgekomen afvoer veel groter is dan die bij de Rijn. Een groot deel van de Maas is gekanaliseerd.
Van de Schelde ligt alleen de brede mond binnen de Nederlandse grenzen. De kleine rivieren die buiten het Nederlandse grondgebied ontspringen, brengen in totaal slechts gemiddeld 3 miljard m3 water per jaar over de grenzen. Deze hoeveelheid is in het kader van de waterhuishouding alleen van regionale betekenis.
De vele meren en plassen liggen voornamelijk in het veenlandschap van Nederland en zijn vaak op natuurlijke wijze ontstaan door afslag van veenoevers nadat bijvoorbeeld door een inbraak van de zee een aanzet tot de vorming van open water had plaatsgevonden.
Veel meren zijn gevormd vanuit oude riviertjes in het veenlandschap. De uitgeveende gebieden worden veelal als plas aangeduid. Een groot aantal meren en plassen is in de loop van eeuwen drooggemalen. Een bijzondere plaats nemen de meren in, die ontstaan zijn als gevolg van de Zuiderzeewerken (IJsselmeer en zijn randmeren) en de meren die gevormd zijn door de Deltawerken.